|
|
Rechts: Nagedachtenisscène aan 'Willem
George Frederik Prins van Oranje en Nassau, Keizerlijk Luitenant Veldmarschalk en
Generaal Veldtuigmeester', geboren 1774 en overleden 1799, met een treurdicht van
P. van Ravesteyn. Hollandse School (18/19e eeuw). (Coll. Venduehuis, Den Haag).
Op 14 november 1798 had de Oostenrijkse keizer Prins Willem George Frederik gepromoveerd
tot opperbevelhebber van het leger in Italië met de opdracht de nieuwe grenzen
die als gevolg van de vrede van Campo Formio waren ontstaan door de vereniging van
een deel van de Republiek Venetië met Oostenrijk, te bewaken. Willem George
Frederik was toen net vijfentwintig jaar oud. Het was een snelle promotie voor iemand
die nog geen drie jaar bij het Oostenrijkse leger had gediend. Maar zijn gezondheid
als gevolg van de oude oorlogswond was ondanks kuren en baden kwetsbaar gebleven.
Dat werd hem fataal.
Bij een inspectie van Oostenrijkse militaire oorlogshospitalen liep hij een besmetting
op. (Bron tekst: Oranje in Ballingschap, Mr. L.A. Struik. Uitgave: de Bataafse Leeuw,
Amsterdam 2006)
Reeds als kind leefde hij mee met zieken en gewonden. Maar nu werd hij steeds bleker
en tengerder. De koorts besloop hem. Uiteindelijk moest hij het bed houden. En snel
ging het naar het einde. Krets, zijn trouwe hond, week niet uit zijn kamer. Perponcher,
zijn adjudant, zorgde zoveel hij kon. De knapste dokters werden in consult geroepen,
maar het mocht niet baten. (Bron tekst: Oranje in ballingschap, H. Algra. Uitgave:
J.H. Kok N.V., Kampen, 1948)
Op 7 januari 1799 overleed hij in Padua in de armen van Perponcher. De trouwe adjudant
knipte enkele lokken van het hoofdhaar als een laatste gedachtenis voor zijn ouders,
broer en zuster. De sectie wees uit, dat de eigenlijke oorzaak van 's Prinsen dood
de wond van 13 september 1793 was. Daaruit was een beeneter in de rechter schouder
ontstaan, en zo was hij voortdurend verzwakt. Misschien heeft een bezoek aan het
hospitaal en de daar opgedane besmetting hem de genadeslag toegebracht.
Het stoffelijk overschot van de Oranje-prins werd bijgezet in het vroegere Hermetietenklooster
in Padua. Zijn stille liefde, prinses Mary, mocht van het Britse Hof openlijk rouw
aannemen. In de Bataafse Republiek werd zijn portret in boekwinkels verkocht. Boven
zijn graf werd een eenvoudig monument geplaatst met het opschrift: 'Hier ruhet Prinz
Friedrich von Oranien, Heerführer der Deutschen in Italiën'
"Een schok van ontsteltenis voer door Padua en door het leger van Italië
bij de treurmare, dat de onverbiddelijke dood de jonge opperbevelhebber had opgeëist,
in wien de heldengeest der dappersten met de deugden der edelsten van Oranje's roemvol
geslacht was verenigd. Die aandoening zou zich voortplanten over Wenen naar Brunswijk
en Berlijn, over Parijs naar zijn geboortestad en de treurmare voeren tot de ouders
van de vorstelijke banneling. De schouwburgen in Venetië en Padua werden gesloten.
De kerkklokken van Padua luidden weemoedig om den vorstenzoon, wiens sterfbed door
trouwe dienaren was omringd, maar door geen enkelen bloedverwant of vriend uit eigen
stand en wien vreemden de ogen hadden toegedrukt." (De Bas). De pompeuze lijkstatie
zullen wij niet beschrijven. Nog eenmaal kwam daarbij uit, - wat deze jonge man betekende.
De erewachten van Oostenrijkse, Servische en Hongaarse afdelingen, de ordetekenen
van de hoogste orden, het sprak alles van zijn roem. Voor de baar gingen drie regimenten,
die reeds in 1794 in België onder hem hadden gediend. In het toenmalige klooster
der Eremitani werd hij ten grave gelegd.
Vier weken na 's Prinsen dood werd zijn heengaan in Londen bekend uit een Franse
courant. De koning deelde zelf het nieuws aan de ouders mee. Het was een buitengewoon
harde slag en Prinses Wilhelmina klampte zich soms nog vast aan de hoop, dat het
bericht niet juist zou zijn. Maar alras kwamen er allerlei bevestigingen. Prinses
Mary verheimelijkte nu haar liefde niet meer en allen deelden in haar rouw. "Ik
zal ze altijd als mijn dochter blijven beschouwen," schreef de bedroefde moeder.
"Laten we als ware Christenen dit leed dragen, met berusting."
Dan schrijnde het weer, dat hij rustte in een vreemd, onbekend land. Maar met iets
bitters in de overdenking voegde de oude Prins er aan toe, dat het misschien zo 'maar
het beste was. De graven van de voorouders van de jonge dode te Leeuwarden waren
immers door de revolutionairen verwoest en de Fransen hadden de grafmonumenten in
Dietz ontzien... Hij wist niet, dat het portret van hun zoon in alle Hollandse boekwinkels
werd verkocht.
Prins Frederik had geen testament nagelaten, maar er was een aantekening, waarin
hij de kleine Fritsje, zijn petekind, tot zijn universeel erfgenaam bestemde. Die
wens is geëerbiedigd. En Prinses Wilhelmina nam zich voor, deze kleinzoon altijd
te zien in verband met de herinneringen aan haar jongste zoon.
Prinses Louise ontving in Brunswijk de papieren van haar broeder en had de piëteitvolle
taak, ze te ordenen en te bewaren. En 26 Juli 1799, bijna een half jaar na zijn dood,
ontvingen de ouders in Londen de laatste brief van hun lieve jongen, die op 9 December
1798 was gedateerd. Het was een brief vol bescheiden eenvoud. (Bron tekst: Oranje
in ballingschap, H. Algra. Uitgave: J.H. Kok N.V., Kampen, 1948) |
|
|
Bronnen: |
Willem George Frederik van Oranje-Nassau
op Wikipedia |
Nagedachtenisscène
aan 'Willem George Frederik |
Boek:
Oranje in Ballingschap, H. Algra |
Boek:
Oranje in Ballingschap, Mr. L.A. Struik |
|
|
|