VERTREK van MEVROUW de PRINSES van ORANJE, met hare BEHUWDDOCHTER en derzelver ZOONTJE, van Scheveningen, en van daar naar Engeland over te steken, op den 18en van January 1795, des morgens omtrent 8 uuren. Afbeelding van het vertrek van de Wilhelmina van Pruisen, echtgenote van stadhouder Willem V, vanaf het strand. Links is de hofhouding bezig met de bagage op het strand. In het midden de prinses. Rechts op de voorgrond kijken enige mensen toe. In het midden verder naar de achtergrond de schepen waarmee het gezelschap naar Engeland vertrok. (Coll. Atlasvanstolk.nl)
 
Om het leven van haar kinderen niet onnodig aan gevaar bloot te stellen weigerde de Erfprinses halsstarrig in januari 1795 bij het naderen van de Fransen, omdat de route naar Engeland gesloten was, in een open vaartuig tussen de ijsschotsen van de Zuiderzee heen naar Friesland te varen en vandaar naar Hamburg en Berlijn te gaan. Maar toen de kust voor Scheveningen weer opentrok, haastte zij zich in de ijskoude nacht van 13 januari in een vissersboot naar Yarmouth te laten brengen en zo de duurste schat van haar huis uit de handen van de bittere vijanden te houden. En terwijl haar schoonmoeder trots de rug keerde naar de Hollandse kust, drukte zij met door de kou verstijfde hand haar huilende kind aan de borst en dankt God voor zijn reddende liefde. Een drama, dat de in geschiedenis van het Oranjehuis zijn gelijke niet had. Omdat haar echtgenoot het niet eens was met het Engelse kabinet, bleef zij niet lang op Hampton Court. (Bron: François de Bas)
 
Vertrek van de Prinsessen Frederica Sophia Wilhelmina van Pruisen, Frederica Louisa Wilhelmina van Hohenzollern en prins Willem Frederik George Lodewijk.

Het was een hoogst bezwaarlijk werk de schepen in zee te brengen, want de strenge vorst had op het strand, zoo ver het oog reikte, een hoogen ijsdijk gevormd en het strand zelf tot een vloer van kristal gemaakt. Stuurman Zier Blok, een man van veel gezag onder de 'zeelieden, was hier de leider.

"Het kan en het móet gebeuren" zeide hij en daarop gingen mannen, vrouwen, jong en oud met schoppen, spaden, kruiwagens en manden aan het werk - dag en nacht.

Zondag, 18 Januari, des morgens te 8 uur verliet Frederica Sophia Wilhelmina, prinses van Pruisen met hare behuwddochter Frederica Louisa Wilhelmina, prinses van Pruisen en het driejarig zoontje van deze laatste - Willem Frederik Karel - later Koning Willem II - het stadhouderlijk paleis op het Binnenhof. Een klein gevolg vergezelde de prinsessen. "Hare gelaatstrekken toekenden niet weinig ontroering", zegt een geschiedschrijver uit die dagen en wij willen hem gaarne gelooven. Het was een gaan in ballingschap.

Te Scheveningen lagen dan een aantal visscherspinken voor uitzeilen gereed. Een daarvan, gevoerd door stuurman Chiel den Heijer, zou de Prinsessen en den jeugdigen Prins overbrengen. Bij aankomst te Scheveningen was het water wassende en de pink dus niet droogvoets te naderen. Bij het overbrengen van de Vorstelijke familie naar de sloep maakte zich zeer verdienstelijk Janus Betting, kastelein in de herberg: "De Gouden Engel", en algemeen als een warm Oranje-man bekend.

Een ooggetuige beschrijft het vertrek aldus:

Daarna zag ik een droevig tooneel; het waren de vrouwen van het Vorstelijk geslacht met haar dierbaar kind later Koning Willem II, stil staande en met verbazing den masthoog opgekruiden ijsberg aanstarende, waarbij er onder de menigte aanschouwers een uitbarsting van weemoed plaats greep, vooral veroorzaakt door een oude vrouw, die met uitgebreide armen de hofkoets het eerst naderde en verzocht het Prinsje te mogen kussen; en dat smartvol oogenblik was dan ook het hartverscheurende voor alle aanwezigen.

Het gezelschap begaf zich vervolgens naar het bevrozen water en werd met groote voorzichtigheid naar de sloep geleid. Het laatste was de beurt aan het kind - Neerlands hoop - dat door een staatsdame of baker mede van droefheid overstelpt, gedragen werd, die al smekende uitriep: "Och, och draagt toch zorg voor ons Prinsje!" en toen het kind overgaf aan den stuurman Chiel den Heyer en andere, die hetzelve naar de sloep geleidden, hetwelk geschiedde in tegenwoordigheid van den reeder dier pink, den zeer Godvreezenden Simon Berkenbosch Blok, die er zijn zegen vooraf over uitsprak.

Het anker werd spoedig gelicht en met gunstigen wind koers gezet naar Engeland.

Om één uur waren alle pinken reeds uit het gezicht. Een krachtige Oostenwind bracht ze behouden te Yarmouth.

Uit een beschrijving van het vertrek en den overtocht naar Engeland, in latere jaren door een visscher, die de reis mede maakte, opgesteld, vernamen wij nog eenige bijzonderheden.

We laten den zeeman aan 't woord.

"Intusschen, er was onzekerheid in de lucht. We hadden reeds vele goederen en matrassen aan boord, toen 't gerucht kwam dat de Princes en de haren over Zeeland naar Engeland zou oversteken, 't Gerucht werd gevolgd door een ander, dat 't eerste weer tegensprak. Bij den Zeeuwschen overtocht zou gevaar dreigen; de reis diende van uit Scheveningen te worden ondernomen.

Zoo liggen wij Zondagmorgen 18 Januari 1795, des morgens om 9 uur, op vlot water, als we daar plotseling de rijtuigen van het Hof op 't strand zien komen, en gewenkt worden ons tot vertrek gereed te maken. De oude Princes, de Kroonprinces, onze geliefde Koningin, princes Louiza, en onze geliefde en heldhaftige Koning, destijds 3 jaren oud, de baker, een kapitein en 2 hofbedienden, worden onder de verschrikkelijkste aandoeningen bij ons aan boord gebracht met sloepen, die daarvoor door een ijsdijk heen moesten.

Wij krijgen vervolgens nog vele bezoeken van groote personages aan boord, die echter ras moesten vertrekken, daar, o wonder! de vorstelijke Princessen in slaap vielen; in ons visschersvaartuig met gering logies - afgetobd door vermoeienis, vrees en angst als ze blijkbaar waren. Wij vertrokken - (als ik wél meen ten 12 uur); de hemel begunstigde onzen tocht; de baker speelde met den kleinen vluchteling met balletjes; de Princessen waren zeeziek, omdat zij in langen tijd geen eten of drinken geproefd hadden.

Mijn broeder vroeg om den kleine eens te mogen kussen - 't geen hem door de Princessen werd toegestaan. Intusschen voeren we gestadig verder. In den nacht hebben mijn vader, stuurman op een der ons vergezellende pinken, en mijn oom, mede stuurman, elkander praaiende, het volgende gesprek: Oom roept hem toe: "Wat is het toch goed weer bij onzen overtocht, al vriest 't dan ook."

"Ja, antwoordde vader, zij werken achteruit voor ons" - daarmee doelende op de gebeden, welke door de vromen in ons land voor onze veilige overkomst werden uitgestort, aangezien het vóór en na onze reis ruw weder was ......

Ik heb toen, jongeling van 16 jaren zijnde, de bierpap van onzen kleinen vluchteling gewarmd in heet water. Het overige van de pap heb ik, met nog een matroos, bij den overtocht opgegeten.

Wij zagen den volgenden morgen Yarmouth voor ons, waarheen onze reis ging. Zonder ongelukken kwamen wij op de ree behouden aan. Een sloep voer de andere schuiten voorbij, en roeide op ons af, om de vorstelijke personen af te halen. Toen wij den kleinen Willem boven op het dek aangaven, loste een schip vóór de haven zyn geschut, en nimmer vergeet ik het geroep van den kleinen Willem: "Baker! Baker!" En nimmer had ik kunnen denken dat die kleine prins zulk een held zou worden, en dat ik uit zijn handen later niet alleen een koninklijke gratificatie, maar op mijn 67e jaar zelfs een jaarlyksch pensioen, als de nog eenig-overgeblevene van de pink, zou genieten! Dank, o geliefde Koning!

Tot mijn verhaal wederkeerende zal ik ook nimmer vergeten het zeer aandoenlijk en vriendelijk karakter van de Prinsessen; inzonderheid van de Moeder van onzen kleine, die, wanneer zij het over moest reiken, het kind telkenmale in de zorgen der visschers aanbeval; en ook vergeet ik niet haar teeder afscheid van ons met buigen en wenken, zoo lang 't kon.

Wij kregen, in Yarmouth, vele bezoeken van aanzienlijke Engelschen, om 't vaartuig te zien, waarmee de vorstelijke personen waren overgekomen...... Genoeg...... binnen het etmaal waren wij over, en dankten God voor zijn bescherming.

Eenigen tijd in Engeland vertoefd hebbende, keerden wij met vrees en angst naar Holland terug. Wij wisten toch niet, daar ons land reeds overstroomd door Franschen was, wat er met ons zou gebeuren. Het land naderende, beurde ik mijn mede-schepelingen op, door hen op heft draaien der molens te wijzen, hetgeen een goed teeken was, en op geen verwoesting wees. Dat ondervonden we ook. Aan land gekomen zagen we de vlag omgekeerd, ons land ingenomen, en ons tot afhangelingen der Franschen gemaakt. Onze stuurlieden werden door de nieuwe Regeering opgeroepen en gevraagd, waarom wii ons tot zulk een stouten en, zooals men meende, ongeoorloofden tocht hadden laten bewegen.

Zoo was het antwoord der onzen zeer vrijmoedig. Het was: "Onze Overheid gaf ons bevel haar over te voeren, en geeft Gij ons bevel dit morgen ù te doen, nu Gij onze Overheid zijt geworden, wel dan! Wij zijn bereid." En dit laatste meenden wij zoo hartelijk......"

Bron: Geschiedenis van Scheveningen door J.C. Vermaas, blz. 195 - 199
 
Bronnen:
Frederica Louisa Wilhelmina van Hohenzollern, Prinses van Pruisen op Wikipedia
Friederike Luise Wilhelmine, Prinzessin von Preußen, Königin der Niederlande (PDF), François de Bas. Hohenzollernjahrbuch 5.1901
Het vertrek van Scheveningen
Boek: Geschiedenis van Scheveningen door J.C. Vermaas, blz. 195 - 199