|
|
Links: Wilhelmina van Pruisen met haar
dochter Marianne, ca. 1813 van onbekende schilder. (Bron: Gogmsite.net)
Omdat de Fransen oprukten vertrokken 18 oktober 1806 zes koetsen met de koninklijke
vrouwen en hun gevolg onder bescherming van een peloton huzaren. In de eerste koets
zat Koningin Luise van Pruisen, de Prinses van Oranje en tegenover hen de Gravin
Voß en de lijfarts van de Koningin, dokter Hufeland. Daarna volgden de Prinsen
Willem en Frederik en Prinses Pauline van Oranje-Nassau met juffrouw von Golß
en de kamerheer van de Prinses, de Graaf van Bylandt. Nieuwsgierig keken de kinderen
naar de angstige drukte op de straat. De rijken en de armen vluchtten in grote aantallen.
Voetgangers sleepten hun boeltje met zich mee, voerlieden sloegen de paarden met
hun zweep, om met hun zwaar bepakte wagen vooruit te komen. Jongens en meisjes dreven
kudden vee voor zich uit. Pas laat in de namiddag bereikten ze het oude Slot van
Schwedt, waar de kinderen van de moeder van de Koningin, na een scheiding van vier
weken, opgelucht tegemoet renden.
De volgende dag stuurde de Koningin van Pruisen haar kinderen onder toezicht van
Gravin von Voß naar Dantzig; zij zelf vluchtte met de Prinses van Oranje en
haar gezin, naar Stettin. De 20ste oktober riep de Koning hare Majesteit naar Kustrin;
de Prinses van Oranje reed verder naar Cöslin. De vlucht langs de Oostzee herinnerde
haar aan het vertrek uit Scheveningen (1795), waarover zij haar kinderen zo vaak
had verteld. In Cöslin nam zij intrek in de herberg van vrouw Homann, waar drie
dagen later, tot haar grote verrassing en vreugde, ook haar echtgenoot de Prins van
Oranje aankwam. Deze had zich in Auerstedt door moed en veldheerschap onderscheiden.
Bij het weerzien schrok de Oranjeprins van de doodsbleke aanblik van zijn echtgenote,
die hem vergeefs probeerde te troosten. Om te proberen Fulda te behouden, wendde
hij zich op aanraden van de Koning van Pruisen schriftelijk aan Napoleon.
De Oranje familie ging intussen van Cöslin naar Dantzig en keerde eind november
1806 in de richting van Berlijn terug. Vanwege haar zwakke gezondheid kon Prinses
Wilhelmina maar langzaam volgen. 2 december 1806 kwam zij dodelijk vermoeid met haar
kinderen in Freiwalde bij Berlijn aan. De lange reis in dit barre jaargetijde had
vooral de kleine Prinses Pauline sterk aangetast. In het huis van de burgemeester
wachtte Wilhelmina op de toegangspassen om naar Berlijn terug te kunnen keren. De
commandant van de stad generaal Clarke, liet de Prins weten dat hij, noch zijn familie
zich tijdens de afwezigheid van de Keizer in de hoofdstad mochten laten zien.
Intussen had de uitputting van de kleine Pauline een hersenvliesontsteking tot gevolg,
waaraan het zachtaardige kind twee dagen voor kerstmis bezweek. Een onschuldig offer
van de onverbiddelijke oorlog. Droefenis overmande de gemoedsrust van de ongelukkige
moeder. Men vreesde het ergste en de arts raadde haar aan zo snel mogelijk met haar
zonen naar Berlijn te gaan. 's Nachts sloop Prinses Wilhelmina stiekum haar geboortestad
binnen naar het 'Niederlandische Palais'. De Prins bleef in Freienwalde om Pauline
te begraven. Toen hij daarmee nauwelijks klaar was werd hij op bevel van generaal
Clarke over de rivier de Oder gezet en werd hij volledig van zijn familie gescheiden.
Prinses Wilhelmina mocht uiteindelijk met haar kinderen, onder strenge bewaking in
het 'Niederländische Palais' blijven. Door de gebeurtenissen in Freienwalde
en Berlijn herstelde haar gezondheid van nooit meer helemaal.
Enkele dagen voor het vertrek van haar zoon uit Berlijn nam Wilhelmina in mei 1809
afscheid van hem. Hij reisde via Zweden naar Engeland om aan de Universiteit van
Oxford te gaan studeren en later onder de leiding van Wellington op het Iberische
schiereiland de krijgskunst te leren.
9 mei 1810 beviel Wilhelmina van haar dochter, Marianne, die ze met alle moederlijke
liefde en opoffering verzorgde.
Het nieuws over deze blijde gebeurtenis van de geboorte van Marianne werd vanwege
de angst voor een vroegtijdig verlies van de jonggeborene, zoals dat in die tijden
veel voorkwam, eerst stil gehouden. Pas in oktober durfde Mimi haar schoonmoeder
in te lichten.
De krijgsverrichtingen van haar oudste zoon bij de veldslagen bij El Rodon, Badajos,
Ciudad Rodrigo en later Salamanca en Vittoria in Spanje vervulden haar met trots.
14 april 1813 verliet ook Prins Willem Frederik Karelzijn moeder, om naar Altenburg
te gaan naar het hoofdkwartier van Blücher. Bij Groß-Görschen slaagde
hij voor zijn vuurproef, en na de slag bij Bautzen op 21 mei 1813, kreeg hij van
de Koning, zijn oom, het Grootkruis van de orde van de Rode Adelaar, als beloning
voor de goede houding getoond op de dagen van 2, van 20 en 21 mei.
In het gevolg van de Overste von Klür nam de jonge prins deel aan de aanval
op Dresden en met de Staf van de Tsaar en de Koning nam hij aan het gevecht bij Kulm
deel. In de slag bij Leipzig van 16-19 oktober 1813, verdiende hij het IJzeren Kruis.
(Bron: François de Bas) |
|
Bronnen: |
Frederica Louisa Wilhelmina van Hohenzollern,
Prinses van Pruisen op Wikipedia |
Friederike Luise
Wilhelmine, Prinzessin von Preußen, Königin der Niederlande (PDF), François
de Bas. Hohenzollernjahrbuch 5.1901 |
Wilhelmina van
Pruisen met haar dochter Marianne |
|
|
|