Johannes Christianus Schotel (1787-1838)
Bomschuit voor het strand in Scheveningen. Tot 1866 bestond de Scheveningse vissersvloot alleen uit platbodemde bomschuiten, die op het strand getrokken konden worden. In de 18e eeuw en begin van de 19e eeuw was de omvang van de vloot nooit groter dan 100 schuiten. Het grootste aantal bomschuiten werd bereikt tussen 1894 en 1897: mer dan 230. Deze schepen werden in Scheveningen zelf gebouwd in timmerschuren bij het strand. Sinds 1866 werden ze steeds meer vervangen door de scherp gekielde loggers, die tot in 1904 de vissershaven klaar was, vooral naar de haven van Vlaardingen trokken. LET OP! Schotel heeft voor deze tekening inspiratie opgedaan in de 17e eeuw. De schepen op de afbeelding zijn 17e eeuwse pinken. (Coll. Beeldbank Haags Gemeentearchief).
 
Als zoon van een Dordts garenfabrikant was J.C. Schotel voorbestemd om zijn vader als directeur in de fabriek op te volgen. Het lot besliste echter anders en Schotel koos uiteindelijk voor de vrije schilderkunst. Les kreeg hij van de zeeschilder Martinus Schouwman, onder wiens leiding hij zich specialiseerde in het schilderen van marines. In 1824 betrok Schotel in Dordrecht een huis aan de Boomstraat, vlakbij het Groothoofd, waar hij voor zichzelf een atelier inrichtte met vrij uitzicht over de Merwede. De 'woelende en kabbelende wateren' die daar tot stand kwamen werden door critici vergeleken met het werk van 17e-eeuwers als Ludolf Bakhuysen en Willem van de Velde de Jonge. Met name muntte Schotel uit in de weergave van luchten en water. Terecht wordt hij beschouwd als een van de belangrijkste marineschilders van de Hollandse romantiek. (Bron: Wikipedia.org)
 
Bronnen:
Johannes Christianus Schotel op Wikipedia
Den Haag in pen en penseel. Uitgeverij Martinus Nijhof, Den Haag, 1977