|
|
|
|
|
Klik op de afbeeldingen of links
voor bronvermelding |
|
|
Gestrande
walvissen op Scheveningen in 16e en 17e eeuw
Walvisstrandingen werden in de regel als een slecht teken beschouwd en meestal later
in verband gebracht met een negatieve gebeurtenis. Maarten Luther legde in 1522 al
een verband tussen de stranding van een walvis bij Wijk aan Zee en de vervolging
van Nederlandse protestanten. Hij zag het als een onheilsteken door God gezonden,
om de mensheid tot inkeer en berouw te manen. Daarbij tekent hij aan: Op grond van
oude voorbeelden houdt men zo'n monster voor een stellig teken van toorn. De walvisstranding
van 28 juni 1581 vond een dag na de inname door de Spanjaarden van Breda plaats.
De stranding van de potvis van Berkhey zien we afgebeeld op een politiek pamflet
uit 1599, waarin de relatie wordt gelegd met de wrede inval van het Spaanse leger
in het hertogdom Kleef in augustus 1598. Op de gravure van Jan Saenredam met de potvisstranding
bij Wijk aan Zee in 1601 zijn ook andere onheilspellende voortekenen in beeld gebracht.
Zo wordt in de cartouches bovenin de prent gerefereerd aan de zonsverduistering van
24 december 1601, aan een in Holland gevoelde aardbeving van 2 januari 1602 en aan
een maansverduistering van 4 juni 1602. Op een latere versie van de prent wordt de
Dood weergegeven die een pijl afschiet op de Amsterdamse maagd. De voortekenen worden
nu duidelijk in verband gebracht met een pestepidemie die in 1601 de stad Amsterdam
trof en tot ver in 1602 slachtoffers eiste. (Bron: Hollandse stranden in de Gouden
Eeuw, Katwijks Museum, 2004) |
|
|
|
|
400
jaar Strand- en Badplezier op Scheveningen
Ook in de 17e eeuw namen mensen op Scheveningen een duik in de Noordzee, werd door
bewoners van Den Haag de hond uitgelaten bij de branding en kwamen bezoekers per
huifkar of platte wagen naar het strand. Vanaf 1602 was de zeilwagen van Prins Maurits
jarenlang een belangrijke attractie. Edelen kwamen paardrijden op het strand, waar
ook werd geoefend door de schutterij van Den Haag en Haagse schoolkinderen gingen
'pootje baden' in de branding. Kunstschilders legden deze vormen van strandplezier
vast op tekeningen en schilderijen. In de 19e eeuw begon de Scheveninger Jan Pronk
met de 'moderne' badcultuur en kwam het badplezier tot ontwikkeling. Kunstschilders
van de 'Haagse School', en bezoekers uit het buitenland brachten het mondaine leven
van Scheveningen in beeld op hun aquarellen, schilderijen en tekeningen. Maar ook
in de 20ste en 21ste eeuw wordt het Strand- en Badplezier nog veelkleurig en veelvormig
in beeld gebracht. |
|
|
|
|
400
jaar Klederdracht op Scheveningen
De kleding van Scheveningse vissers en hun vrouwen kan onderscheiden worden in een
werkdracht, een daagse of doordeweekse dracht en een zondagse dracht.
Eeuwenlang tekenden en schilderden kunstenaars vooral de werkende Scheveningers in
hun eigentijdse dracht. De vissersvrouwen gebruikten reeds in de 17e eeuw een ronde
vismand, die op het hoofd werd gedragen. Omdat de natte vissen in de manden lekten
droegen ze een breedgerande vishoed op het hoofd. De mannenelijke visverkopers droegen
een mand op de rug om de vis te vervoeren.
De vissers droegen als werkkleding een Engelsleren broek, met daaroverheen zo nodig
hozenkousen. In plaats van de hemdrok droegen de mannen een bruin katoenen kiel met
wijde kraag.
De klederdracht voor vrouwen bestond uit een wollen jak, met zwarte, gekleurde omslagdoek
en een bovenrok van zwarte wol en een muts met hoofdijzer. Op weekse dagen werd over
de rok het drilschort gedragen, van katoen met dunne blauw en witte strepen.
Bronnen:
1. Blz. 148 van de 'Geschiedenis van Scheveningen: Deel II van 1875 tot heden. Redachtie:
Maarten van Doorn en Kees Stal, Walburg Pers
2. Een beschrijving van de Scheveningse Klederdracht op Wikipedia |
|
|
|
|
De
visafslag en visverkoop op Scheveningen in de 19e eeuw
Eeuwenlang werd de op zee gevangen vis op het strand van Scheveningen in het openbaar
verhandeld via de visafslag. Wanneer de schepen terugkwamen van de vangst werden
de eigenaren op de hoogte gesteld en werd door 'klinkers' of 'omroepers' de bevolking
gewaarschuwd. De kooplieden en de koopvrouwen wisten dan op welk uur de visafslag
zou plaatsvinden.
Als de klok van de 'Oude Kerk' op het aangekondigde uur sloeg, liepen de kooplustigen
achter de afslager aan naar het strand, waar geloot werd welke schuiten het eerst
aan de beurt zouden komen. De vangst werd in manden naar het strand gedragen. De
fijnere vissoorten werden netjes op het zand uitgespreid. Schol, scharren enz. bleven
in de manden.
De afslager ofwel de stokhouder wees een partij vis aan en noemde een prijs, die
hij naar beneden liet zakken. De viskopers konden bij de prijs, die zij wilden betalen,
"mijn" roepen en dan was de partij gekocht.
Scheveningen was eeuwen lang de hoofdmarkt van de verse vis van geheel Holland en
was ook voor vissers en kooplieden uit naburige kustdorpen aantrekkelijk.
Na de aanleg van de haven van Scheveningen werd de visafslag de eerste jaren op de
kade gehouden. Maar elk jaar groeide de behoefte aan een flinke vishal.
(Bron: Geschiedenis van Scheveningen, door J.C. Vermaas. Uitegevrij J.J. Couvreur,
Den Haag, 1926) |
|
|
|
|
De
vischafslag en vischverkoop op Scheveningen in de 17e eeuw
"Reeds in de vroegste tijden hebben de visschers het voordeel ingezien om hun
gevangen visch aan het strand in openbaren verkoop te brengen en daaraan dankt het
instituut, dat men vischafslag noemt, zijn ontstaan. Opmerkelijk is het dat men daarbij
steeds het systeem van afslaan en niet van het opbieden gevolgd heeft en dat is blijven
volgens tot op het huidige oogenblik.
De Scheveningse schout handhaafde de orde bij den vischafslag, krachtens zijn ambt
was hij bij dien dagelijkschen openbaren vischverkoop de stokhouder, of de man die
teltens een zootje visc aanwees, welke werd afgeslagen."
(Bron: Geschiedenis van Scheveningen, door J.C. Vermaas. Uitgeverij J.J. Couvreur,
Den Haag, 1926) |
|
|
|
|
Vertrek
en terugkeer van de Scheveningse vissers
Tot de nieuwe Visserijwet van 1857 mochten de kustvissrs geen haring kaken op zee.
De Scheveningse vissers hadden de haring na de vangst licht gezouten in het ruim
opgeslagen om daarna aan land tot bokking te worden verwerkt. Het duurde enkele jaren
voor Scheveningen gewend was geraakt aan het haringkaken op zee. De schepen werden
grote bomschuiten en loggers, die veel haringtonnen konden bergen.
In de 17e eeuw brachten kunstenaars vooral de visafslag op het strand van Scheveningen
in beeld. Maar in de 19e eeuw schilderden o.a. Bernardus Blommers, Jozef Israëls
en Philip Sadeé het vertrek van de vissers, het wachten van de achterblijvers
en de terugkeer van de vloot. Hendrik Willem Mesdag schilderde de grote bomschuiten.
Ook buitenlandse schilders, zoals Andreas Achenbach, Henri Bource, Edward William
Cooke en Edith Hume toonden, het werken en wachten van de Scheveningse vissers en
vissersvrouwen. |
|
|
|
|
Storm
over Scheveningen
Elk jaar trekken zomer- en/of winterstormen over de Scheveningse kust. Sommige stormen
zijn zo hevig dat grote schade wordt aangericht.
De Allerheiligenvloed van 1 november 1570 was de verschrikkelijkste die Scheveningen
ooit te verduren heeft gehad. Het water stond in de kerk en de schepen dreven door
het dorp.
Klik voor méér stormen op de afbeelding |
|
|
|
|
Vuerboet,
vuurbaken en vuurtoren van Scheveningen
Eeuwenlang is de vuerboet, het vuurbaken en de vuurtoren een baken geweest voor de
Scheveningse vissers, die in het donker terugkeerden van de vangst. Het begon met
een open vuur op het hoge duin. Om het vuur beter zichtbaar te maken werd een vuerboet
ofwel vuurbaak gebouwd. Het vuur werd gestookt op een ijzeren plaat op het platte
deel van het dak. Als brandstof werd hout, turf, mest, traan en olie gebruikt. Vanaf
het begin van de 17e eeuw werd vuur gemaakt met steenkool en die brandde in Scheveningen
tot 1807, toen de vuurbaak een grote olielantaarn kreeg. In 1850 werd de vuurbaak
verhoogd van 23 naar 29 meter en kreeg een koperen lantaarn.
Tenslotte kreeg Scheveningen in 1875 zijn ijzeren vuurtoren, die 36 meter hoog was.
Een radarwerk deed een zestienhoekig lenzencomplex om een stilstaand licht heendraaien;
een halve minutt voor elk vlak, met afwisselen wit en rood licht. De vuurtoren van
Scheveningen kreeg in 1909 elektrisch licht en een electrische koolspitslamp. En
nu was het licht 500 maal zo sterk geworden. In 1977 werd het licht geheel geautomatiseerd.
De toren was voortaan op afstand te bedienen en werd onbemand. |
|
|
|
|
Van
Binnenhaven aan het Kanaal naar Zeehaven aan de Kust van Scheveningen
L.C.R. Copes van Cattenburch, sinds 1823 burgemeester van Den Haag, wilde de handel
helpen en liet in 1830 een begin maken van de werkzaamheden om Het Kanaal naar Scheveningen
te graven. Financiële en technische problemen legden het werk in 1834 stil,
maar in 1852 konden zij weer hervat worden. In 1862 was Het Kanaal klaar. Het eind
van het Kanaal werd een Binnenhaven. Mede hierdoor is Scheveningen de belangrijkste
haringhaven van Nederland geworden.
Na de vernietigende storm van 1894 werd defintief besloten een Zeehaven aan te leggen.
In november 1904 kwam de Eerste Haven gereed en in 1931 de Tweede Haven. De Binnenhaven
en de Zeehaven waren een inspiratiebron voor verschillende kunstenaars, die zij op
schilderijen, aquarellen en tekeningen in beeld brachten. |
|
|
|
|
De
'Oude Kerk' van Scheveningen sinds de 16e eeuw
Eeuwen lang was de 'Oude Kerk' van Scheveningen een baken voor de vissers en een
middelpunt in het landschap voor kunstenaars, die de kust vereeuwigden.
Honderden jaren kwamen schilders uit Nederland en andere landen naar de kust van
Scheveningen. Vooral in de 17e eeuw was de 'Oude Kerk' het centrum van hun werken.
Ook in de eeuwen daarna was de kerk een belangrijk icoon van het vissersdorp Scheveningen. |
|
|
|
|
Van
Wandelhoofd Wilhelmina tot Pier van Scheveningen
Het Wandelhoofd Koningin Wilhelmina, de eerste pier van Scheveningen, werd geopend
door Prins Hendrik in 6 mei 1901.
Na de brand in 1943 werd de nieuwe Pier in 1961 geopend. |
|
|
|
|
Van
Paviljoen van de Koningin tot Paviljoen De Witte in Scheveningen
Het Paviljoen De Witte is een buitenverblijf in Scheveningen. Het werd gebouwd in
1827 in opdracht van koning Willem I als verjaardagscadeau voor zijn echtgenote koningin
Frederica Louisa Wilhelmina van Pruisen. Zij moest in verband met haar gezondheid
veel aan zee verblijven en tekende en schilderde hier veel. |
|
|
|
|
Van
Badhuis van Jacob Pronk, en het Stedelijk Badhuis tot het Kurhaus in Scheveningen
Bad.
27 juli 1818 kreeg de Scheveninger Jacob Pronk een perceel grond om daarop een Badhuis
op te bouwen. Dat was het begin van Scheveningen Bad. In 2018 kan het 200-jarig bestaan
van Scheveningen Bad worden gevierd. |
|
|
|
|
Edward
William Cooke: Engelse schilder op Scheveningen
Edward William Cooke (1811-1880) was een Britse schilder en tuinier. Cooke werd geboren
in London. Zijn vader en zijn oom William Bernard Cooke waren beiden bekende graveurs
en Cooke werd opgevoed in hun grote artistieke vriendenkring. Cooke was al vroeg
een geschoolde graveur en had veel belangstelling voor marine onderwerpen. Hij profiteerde
van de adviezen van Clarkson Standfield en David Roberts. In 1833 begon Cooke met
olieverf schilderijen en nam lessen bij James Stark. Hij ging op reis en werd een
groot bewonderaar van de Nederlandse zeeschilders bij een bezoek aan Holland in 1837.
De volgende 23 jaar kwam hij regelmatig terug en bestudeerde de kustlandschappen
en licht, evenals de werken van de Oude Hollandse meesters. Dit resulteerde onder
andere in het schilderij 'Beaching a Pink at Scheveningen' dat hij in 1855 tentoonstelde
in de Royal Academy, waarvan hij lid was sinds 1851. (Bron: Wikipedia.org) |
|
|
|
|
|
|
|